Typhoon, 11 augustus 1990, eigen tekst
Fo-O-Fo, oftewel de hond in de pot. Echt.
Calabar, Nigeria, april 1990
Een van de aardige dingen van onze reis door Afrika is dat wij nogal wat vreemde gerechten voorgeschoteld krijgen. In al die landen waar we nu geweest zijn wordt cous-cous (gierstbolletjes) gegeten. Maar in elk land is dat weer anders klaargemaakt. Het vlees dat er voor gebruikt wordt kan zowel geiten-, varkens- of rundvlees zijn.
Toen we hoorden dat de plaatselijke bevolking van Burkino Fasso daar ook hondenvlees voor gebruikt, walgden we aanvankelijk van het idee. Maar na verloop van tijd werden we toch nieuwsgierig. Hoe we echter ook zochten, in heel Burkino Fasso was geen “hondenvleesrestaurant” te vinden.
In Kano, Nigeria, wisten kennissen ons te vertellen dat er in Calabar wèl hondenvlees verkrijgbaar was. Je moest dan vragen naar Fo-O-Fo. Deze naam is, volgens die kennissen dan, afgeleid van de Peugeot 404. De honden die men namelijk voor die maaltijden wil bestemmen schijnen, zodra ze door hebben dat de koks het op hen voorzien hebben, net zo hard te kunnen lopen als deze Franse auto kan rijden.
In Calabar aangekomen probeerden we het uit. Inderdaad bleek iedereen daar te weten dat met Fo-O-Fo een maaltijd met hondenvlees wordt bedoeld. Maar bij het uitspreken van die naam trok iedereen een vies gezicht. Ze raadden het ons dan ook ten stelligste af dit uit te proberen. Als wij echter aan de weet probeerden te komen hoe vreselijk Fo-O-Fo dan wel smaakte, bleek niemand het ooit gegeten te hebben en dus ook niet wisten hoe het smaakte. Omdat ook in Nigeria de hond toch meer als huisdier dan als voedselbron gezien wordt, was voor hen alleen het idee al hondenvlees te moeten eten meer dan voldoende.
Door deze Nigeriaanse vooroordelen nieuwsgierig geworden, raakten we steeds meer geïnteresseerd in deze vorm van voedselverstrekking. Bij toeval troffen we toen opeens iemand aan die wel wist waar je dit vlees kon nuttigen. Hij at het zelf geregeld en vond het wat lekker. Hij wilde ons wel meenemen naar een gelegenheid waar deze zogenaamde delicatesse verkrijgbaar was.
Nieuwsgierig als we zijn, volgden we onze gids. We kwamen precies op tijd aan om de baas van het etablissement een zojuist geslachte hond in stukken te zien snijden. Als we wilden mee-eten mochten we van hem zelf uitkiezen welk stuk van het beest wij wilden hebben. We waren nu zo bij de zaak betrokken dat we eigenlijk niet meer terug konden. We wezen dan ook maar een achterpoot van het dier aan. Over twee uur zou ons gerecht klaar zijn, liet de hondenslager weten. Wel sprak hij nog een prijs met ons af.
Het restaurant waar we de maaltijd zouden nuttigen was niet veel meer dan een huis. Er waren veel mensen, maar stoelen en tafels ontbraken. In een hoek werd een geslachte hond boven een vuur gewenteld om hem van zijn haar te ontdoen. In een hok verderop zaten nog twee honden, die ons verwachtingsvol aankeken. Richard, onze dierenvriend, kreeg het bij die aanblik even te kwaad. Het hok was erg klein en zo laag dat de honden er alleen maar in konden liggen. Ze moesten op deze manier natuurlijk zo snel mogelijk vet worden.
Al zo naar die op hun dood wachtende beesten kijkend, werd onze eetlust niet echt groter, integendeel. Juist op dat moment werd ons het bestelde vlees, in keurige reepjes gesneden, aangeboden. We mochten het zelfs zittend op een bankje verorberen. Alleen dat bankje stond pal voor het hondenhok, waaruit een penetrante lucht van urine opsteeg.
Bij het vlees werd ons een grote schaal met yam en hete saus voorgezet. De onthaarde hond werd voor onze ogen verder in stukjes gehakt, waarna wij werden aangemoedigd iets van dit alles te verorberen. We probeerden dan ook heel heldhaftig iets ervan naar binnen te krijgen. Het vlees bleek uiterst taai, maar de smaak viel niet tegen. Omdat men het dier niet gevild had, was de huid uiteraard aan het vlees blijven zitten. Dat werd dus kauwen op gekookt leer, oftewel schoenzolenbiefstuk.
We hebben er een kwart van opgegeten, op een ander portie hebben we nog even zitten kauwen en de rest maar verdeeld onder de liefhebbers die reikhalzend naast ons op de overblijvende brokken stonden te wachten. Zo’n ervaring vergeet je nooit meer. Maar wat er ook gebeurt, zeiden we elkaar na die maaltijd aankijkend, “eens maar nooit meer”. De hele maaltijd kostte ons omgerekend zo’n f. 17,50. Op zich geen geld dus, maar voor wat wij er achteraf van genoten hebben, veel te veel.
Typhoon, 11 augustus 1990, eigen tekst