Typhoon, 29 december 1990, eigen tekst
Haute cuisine in het paradijs van Afrika
Malawi, september 1990. Na acht maanden afzien in Afrika waren we wel wat aan vakantie toe. Malawi, het paradijs van Afrika, is dan ook bij uitstek geschikt om er een poosje relaxed van de zon te genieten. Na eerst nog een cultureel uitstapje te hebben gemaakt naar Livingstonia, een naar de beroemde ontdekkingsreiziger vernoemde plaats, hebben we daarom de tropische stranden van Lake Malawi opgezocht.
Lake Malawi is een van de weinige meren in Afrika waarin je zonder gevaar kunt zwemmen, omdat daar de gevaarlijke bilharzia-parasiet niet in het water zit. Het water is er kristalhelder, heeft een aangename temperatuur en de zon schijnt er altijd. Op de derde dinsdag van september kwamen we in Nkhotakota aan, het vierde achtereenvolgende door ons bezochte strand in Malawi.
Nkhotakota was vroeger een roemruchte slavenhandelsplaats en heeft één der oudste markten van Afrika. Aan het strand ligt een “guesthouse” dat door een excentrieke Engelsman zo’n 20 jaar geleden is ontworpen en gebouwd. Hij gebruikte hele vreemde materialen voor zijn ontwerp. Zo zijn de kozijnen gemaakt van cilinderkoppen, de deurposten van krukassen en zijn de ramen heuse autodeuren. De ramen moet je dan ook opendraaien. Op de eerste verdieping is een terras met een bar. Aan de bar had men koud bier en dit guesthouse leek ons dan ook een geschikte plek om er een paar dagen te blijven. Onder het genot van een koud biertje hoorden we van een andere gast, dat het restaurant bekend stond om het visgerecht “chambo”. Omdat je in Afrika nooit zeker bent van de kwaliteit van de horeca, namen we eerst even een kijkje in het restaurant. De entourage was weliswaar wat armoedig, maar de prijzen bleken ongekend laag.
Volgens de kok die daar de pollepel zwaaide was alles dat op de menulijst stond ook in voorraad en hoefden we ons verder geen zorgen te maken over sluitingstijden. Het restaurant bleef namelijk de hele nacht open, omdat er om vier ‘s-nachts een passagiersboot zou arriveren. De reizigers zouden dan wel eens wat willen eten, vandaar.
Mister Spoon
Gerustgesteld gingen we weer naar het terras om daar nog een koud biertje te nemen. Op dat terras was inmiddels de plaatselijke beroemdheid verschenen. Iedereen noemde hem mister Spoon. Het was een tandenloze oude baas met een heel vriendelijk gezicht. Hij was 74 jaar en verkocht houten lepels om daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien. De lepels waren niet echt bijzonder. Volgens de andere gasten was het echter traditie dat elke nieuwe gast een lepel van hem kocht. Op elke lepel stond een inscriptie, “KAM OK”. Dit stond voor Kwacha (de munteenheid van Malawi) Africa Malawi en dat was volgens hem OK. Mister Spoon vertelde verder dat hij het op dit moment erg moeilijk had, omdat zijn vrouw net overleden was. Om de oude baas wat steun bij dit verdriet te geven en natuurlijk om de traditie in ere te houden, besloten we drie lepels van hem te kopen. Daarop begon mister Spoon spontaan voor ons in het Zoeloe te zingen. We maakten hem duidelijk dat dit voor ons nou ook weer niet hoefde, waarna de verheugde mister Spoon vertrok. Onze medegasten vertelden ons, nog na lachend van dit alles, dat de man al ongeveer zo’n 15 jaar hetzelfde verhaal over zijn net overleden vrouw vertelt. Het verdiende geld zou hij nu zo snel mogelijk gaan omzetten in bier.
Vissenkop
Wij voelden ons door deze schitterende oude baas echter totaal niet bekocht. Inmiddels was het voor ons toch wel etenstijd geworden. Vol verwachting namen we dan ook plaats aan de wankele houten tafel in het restaurant. De plastic borden op tafel waren nog nat van de afwas. Wij bestelden chambo met nsima, een maispuree. Volgens de kok was er helaas net geen nsima meer. Toch wel vreemd. Een uur geleden was alles nog in voorraad en sindsdien was er geen enkele gast geweest. Dus namen we maar rijst. De kok nam daarop de plastic borden mee naar de keuken en was binnen twee minuten weer terug. Onze tipgever had beslist niet overdreven met zijn uitspraak dat dit restaurant beroemd was om zijn chambo. Wij zullen dit etablissement in ieder geval niet gemakkelijk meer vergeten.
Op elk bord lag namelijk een kwak waterige rijst met een blubberige tomaat, gegarneerd met een vissenkop die ons met één oog en een geopende bek emotieloos aanstaarde.
Nadat we van de verbazing min of meer waren bekomen, vroegen we de kok of hij voor ons misschien nog een echt stukje vis had. Dat had hij helaas net niet meer, want zijn hele voorraad was nu op. Met vreselijk lange tanden hebben we nog geprobeerd wat hapjes van dit menu naar binnen te werken, maar erg ver kwamen we niet. Wat wij echter nog het meest betreurden was het feit, dat wij hiermee de nachtbootpassagiers van hun geliefde maaltijd met vissenkop hadden beroofd.
Na deze ervaring trokken we ons terug in het guesthouse waar we nog een Nederlands reiziger tegen het lijf liepen. Drs. Gosuin, econoom, kunstliefhebber en verder werkeloos. Samen met hem hebben we via de wereldomroep naar de troonrede geluisterd. Het was in Nederland immers prinsjesdag !. De analyse van onze econoom was, dat er sinds ons vertrek uit het vaderland acht maanden geleden, niet veel veranderd was. Met een lege maag, maar wel volkomen gerustgesteld gingen we naar bed en droomden die nacht over grote schalen met grijnzende vissenkoppen.
Typhoon, 29 december 1990, eigen tekst