Typhoon, 8 december 1990 – Eindelijk leeuwen en neushoorns

Typhoon, 8 december 1990, eigen tekst

Eindelijk leeuwen en neushoorns

Twee wegenwachters en een leuke route langs Lake Natron

Dar es Salaam, 3 september 1990. Na het westerse en zeer toeristische Kenia was Tanzania aan de beurt om door ons bezocht te worden. Een stuk minder toeristisch maar, zoals later bleek, zeer zeker de moeite waard. De eerste mensen die we net over de grens in Tanzania ontmoetten, waren twee Nederlanders.
Dat was in Tanga aan de Indische oceaan. Het bleken twee wegenwachters te zijn, die voor Simavi een jaar naar Afrika waren gezonden. Via de wereldomroep hadden we in Algerije al eens wat over hen gehoord en nu liepen we hen pardoes tegen het lijf. Afrika bleek dan toch weer kleiner dan we dachten. Zij vertelden ons over een leuke en mooie route langs Lake Natron en door het Ngorongoropark. We besloten om op hun suggestie in te gaan.

In Arusha, de laatste grote stad voordat we aan de tocht begonnen, probeerden we een gedetailleerde kaart van dat gebied te kopen. Dat was jammer genoeg niet mogelijk, zodat we zonder goede kaart de weg moesten zien te vinden. Wel lukte het om in Arusha ons geld zwart te wisselen. De zwarte markt daar biedt ongeveer 60 % meer voor je dollar dan de banken en dat kwam ons wel goed uit.Het wisselen ging wel erg geheimzinnig. We moesten naar een elektronikawinkel van een Indiër gaan en ons daar melden met het wachtwoord “I want tot see you”. De man zou dan knikken en ons een deur naar achteren wijzen. We zouden dan in een werkplaats komen waar de transactie plaats kon vinden. Deze geheimzinnigheid is nodig omdat het in Tanzania aan ingezetenen streng verboden is om vreemde valuta te bezitten. Maar om te kunnen handelen met het buitenland heeft men toch die valuta nodig. Dus probeert men het op deze, voor ons toch wel voordelige manier. We deden daarna nog wat inkopen en gingen zonder goede kaart op weg. We dachten met het geleerde Swahili-zinnetje “ni wapi” (waar is) en de uit het hoofd geleerde namen van wat kleine dorpjes een heel eind te komen. De eerste dag lukte dat ook aardig. We volgden een voor ons duidelijk zichtbaar spoor en verder spraken de mensen onderweg wat Engels. We kampeerden die avond bovenop een heuvel en hadden een schitterend uitzicht over de vlakte om ons heen.

Mayonaise
In dat gebied wonen de Masaï. Gekleed in hun rode doeken, hun lange gestalten en behangen met allerlei gekleurde sieraden, is het één van de meest indrukwekkende en trotse stammen van heel Afrika. Een masaï-krijger was zelfs naar ons toegekomen en hielp ons met vuurmaken, dat bij ons nog steeds niet goed lukt. Wij snoepten ondertussen wat van een tube mayonaise. Dat wilde onze Masaï ook wel eens proberen. Wij boden hem wat aan, maar hij vond het niet lekker, terwijl het toch echte Zaanse mayonaise was. Hij trok een vies gezicht en spuwde het uit.

De volgende ochtend tijdens ons ontbijt, kwam er een truck met toeristen langs. (wij zijn geen toeristen, maar travellers) Er van uitgaande dat de ervaren chauffeur van die truck de weg wel zou weten, volgden we zijn spoor. Twee uur later haalden we hen in en reden vrolijk zwaaiend verder. Maar plotseling was er geen spoor meer en moesten we stoppen bij een soort ravijn. Op hun beurt was de truck ons weer gevolgd. De chauffeur bleek ook ‘maar’ een Engelsman te zijn en wist verder ook de weg niet, alleen dat dit zo ongeveer de richting moest zijn.
Nadat we ons zelf en ons voertuig met moeite door het ravijn geworsteld hadden, gingen we verder. De truck moest helaas terug, want die was te groot om ons te volgen. Het terrein werd echter steeds onbegaanbaarder. We moesten zelfs voor de auto uit lopen om eem geschikte route te vinden en de rotsblokken weg te rollen om zodoende een weg te banen voor onze Landcruiser. Na een poos op deze manier gezwoegd te hebben, kwamen we opeens in een Masaï-dorpje aan. Ons ‘ni wapi’ werd niet begrepen. Ook in het daaropvolgende dorpje wisten ze niet wat ‘ni wapi’ betekende. Wel kon een Masaï-krijger ons duidelijk maken waar het spoor liep en na nog een half uur holderdebolder, zaten we weer op dat spoor. De truck had inmiddels ook het spoor weer gevonden, want kort daarna kwamen we elkaar weer tegen. Zij waren teruggegaan en hadden de weg gevraagd. De trip bleek hen echter niet helemaal te bevallen, want de chauffeur was ziek en de passagiers vonden het allemaal veel te stoffig. Moet je ook maar niet naar Afrika gaan, dachten wij. Wij daarentegen genoten volop.

Natuurfilm
De volgende dag werd nog mooier. Rijdend over grote vlakten, met galopperende kudden zebra’s en gazellen, waanden we ons midden in een Afrikaanse natuurfilm. Na deze vlaktes kwamen de bergen van het Ngorongoro park. De weg door de bergen om bij de beroemde Ngorongoro-krater te komen konden we niet vinden. Na weer een bergweggetje te hebben ingeslagen, liep de weg opeens dood bij een dorpje.
Een vreemde Masaï kwam ons tegemoet. Hij droeg weliswaar de rode Masaï-kleding, maar zijn haar was modern geknipt. Hij droeg geen sieraden en onder zijn gewaad waren zijn in sokken en zwarte schoenen gestoken benen zichtbaar. In onvervalst Amerikaans vroeg hij of hij ons kon helpen. Zijn naam was Tepiht Ole Saitati en hij was doctor in de ecologie. Hij vertelde ons dat hij vijftien jaar in Amerika gewoond had en ook nog auteur was van het beroemde boek “Masaï”. Ondanks dat wij dat boek niet kenden, was hij toch bereid ons de weg naar de krater te wijzen. Maar eerst moesten wij nog een rondleiding door zijn dorp ondergaan. Hij toonde ons alles waar hij trots op was en vertelde daar leuke verhalen bij. Dat niemand ons ‘ni wapi’ begreep, bleek toch niet zo vreemd te zijn. Masaï spreken geen Swahili maar Masaï !. Ole was teruggekeerd naar zijn geboortedorp om zijn volk te helpen. De laatste twee jaar was hij bezig geweest met een project om de dorpen daar van water te voorzien. Tijdens onze rondgang grepen de vrouwen van het dorp de kans aan om te proberen wat handel met ons te drijven. Ze boden ons allerlei sieraden aan. Kleurig gemaakte kunstwerkjes van kralen, leer en metaal.

Krater
Dat wij de sieraden van een oude vrouw het mooist vonden, begrepen de jongere vrouwen niet. Ook hier was sprake van een bepaalde modetrend en voor de jonge dames was het dus duidelijk dat wij daar geen verstand van hadden.
Na de overnachting in de nabijheid van dit dorpje, vonden wij de volgende ochtend vrij gemakkelijk de krater. De krater zelf viel behoorlijk tegen en ook waren er geen beesten te zien. Nadat we via een erg steile weg in de krater zelf beland waren, veranderde onze mening al snel.

Voor het eerst sinds de start van onze reis door Afrika, zagen we dieren van enige betekenis. Een behoorlijk aantal leeuwen en zelfs vier neushoorns, waaronder een babyneushoorn. In een uitgelaten stemming reden we daarna dezelfde weg terug de krater uit, maar dat bleek helemaal fout te zijn. Een auto met Rangers kwam omlaag rijdend ons tegemoet en deelde ons mee dat dit een eenrichtingsweg was en dat we daarom moesten keren. De weg was echter erg smal en steil, zodat we hen ervan konden overtuigen dat er even niets anders op zat dan ons door te laten gaan. Wel werd ons kenteken genoteerd omdat we geen tickets hadden. We waren namelijk niet via de officiële weg binnengekomen en hadden ook geen ticket-office gezien. Om problemen zoals in Zaïre te voorkomen, zijn we maar snel kaartjes gaan kopen. Het was behoorlijk prijzig, maar het was deze schitterende ervaring méér dan waard. Na Tanzania gaan we naar Malawi. Dan wordt het voor ons tijd om te proberen van onze auto af te komen. Dus als u interesse heeft, uw auto kan klaar staan in Botswana.

Typhoon, 8 december 1990, eigen tekst