4WD, september/oktober 1990, eigen tekst
Afrikagangers bezoeken missiepost
“Is dit nu leven”, vroegen drie avontuurlijk ingestelde jongelui zich af. Rob, Richard en Eelco gaven daarop hun baan op om een jaar lang door Afrika te trekken, het avontuur tegemoet. In onze vorige uitgaven hebt u al iets over het reislustige trio kunnen lezen; hoe de voorbereidingen waren, dat de kou in de Sahara wat tegenviel, het brandstofbudget fors overschreden was, enz. Het derde verhaal over hun trektocht door Afrika komt uit Bamenda in Kameroen.
Als je een één jaar durende reis door heel Afrika maakt, is het haast onvermijdelijk, dat er eens iets kapot gaat aan de auto. Soms heb je zelfs de hulp van een garage nodig. In Afrika is het heel moeilijk er één te vinden als je die nou net nodig hebt. En als je er één vindt, is het niet meer dan een veredelde fietsenstalling. Soms is er een positieve uitzondering. In Nigeria hoorden we dat als je problemen hebt met de auto en het nog mogelijk is om Kameroen te bereiken, je naar Bamenda moet gaan. Daar is een katholieke missiepost met, volgens zeggen, de beste garage van heel west-centraal Afrika. Deze garage staat ook nog onder leiding van een Nederlandse missionaris.
Echt grote problemen met onze landcruiser hadden we niet, maar we waren toch wel wat nieuwsgierig en besloten om er een kijkje te gaan nemen. Bovendien bleek Bamenda in de bergen te liggen en dat leek ons wel lekker fris na een dikke week in een heet en vochtig regenwoud te hebben gereden.
Aangekomen in Bamenda bleek iedereen ons de weg te kunnen wijzen naar ‘de missie met garage’. Even later stonden we voor de poort van het ‘Catholic Mission Technical Center’. De uit Friesland afkomstige missionaris Jos Trimbach was gaarne bereid ons zijn ‘werkplaats’ te tonen. Zijn garage heeft twee functies. De eerste is het onderhouden van de vervoermiddelen van de katholieke missie in heel Kameroen. Dit was ook de reden waarom het in 1970 is opgezet. Voor alle duidelijkheid, Kameroen is ongeveer 14 maal groter dan Nederland.
De tweede functie is gewoon een opleiding tot automonteur. De missie zelf gebruikt vier soorten auto’s. Voor die streken waar de wegen goed zijn, gebruiken ze de Toyota Corolla. Voor de slechte wegen hebben ze de beschikking over de Subaru 4wd 1.6 DL. Verder worden landrovers gebruikt als ambulance en voor het onderhoud van waterpompen en generatoren wordt er met Toyota Hi-ace 4wd gereden. Trimbach maakte ons een compliment voor de keuze van onze Toyota landcruiser, want volgens hem hebben landrovers vaak problemen met de achteras en het differentieel, terwijl dat bij de Toyota nooit kapot gaat. Gezien zijn eigen wagenpark zal hij wel weten waar hij over praat, in ieder geval hopen wij dat hij in ons geval daar gelijk in heeft. Om een idee van de omvang van Trimbach’s garage (en de katholieke missie) te krijgen het volgende: per maand worden er zo’n 80 auto’s ter reparatie aangeboden. Inclusief Trimbach en de Poolse missionaris Edward Slawinski, werken er 21 man. De reserve-onderdelen worden allemaal vanuit Nederland betrokken, wat nogal een dure zaak is. Volgens de altijd olijk ogende Trimbach komt er bovenop de kostprijs nog eens zo’n 80% extra voor transport en invoerbelastingen bij. Aan slooponderdelen doen ze overigens niet, want de missie wenst te beschikken over 100% betrouwbare vervoermiddelen. VW-onderdelen hebben ze overigens nog zat. Vroeger reden ze namelijk met Volkswagen en het halve magazijn ligt nog vol met deze niet meer benodigde onderdelen. Financieel kan de werkplaats zich net bedruipen. Om belastingtechnische redenen mag de werkplaats alleen voor de missie werken. Voor passerende reizigers (zo’n 4 per jaar) is dat echter geen probleem, want die worden doorverwezen naar een aantal ‘afgestudeerden’ die een eigen bedrijfje zijn begonnen. Men moet echter wel goed weten wie dat dan zijn, want Beun de Haas heeft ook in Afrika nogal wat familie.
Er is een grote vraag om toegelaten te worden tot de opleiding. Allereerst moeten de kandidaten een soort toelatingsexamen doen. Als dat goed is verlopen krijgen ze een 4-jaar durende opleiding. Trimbach verzorgt daarin het elektrische gedeelte en Slawinski het mechanische. Na die vier jaar krijgen de cursisten hun eigen gereedschapskist. Daarna zijn ze verplicht twee jaar te blijven werken, waarvoor ze dan het minimumloon (fl. 160,- per maand) ontvangen. Daarna moeten ze de missie verlaten om plaats te maken voor een nieuwe lichting. Op de vraag of er van de overheid enige subsidie wordt ontvangen zegt Trimbach, “geen duppie en dat is maar goed ook, want anders stond het hier helemaal vol met auto’s van ministers en dergelijke”. Het enige echte grote probleem dat de missie heeft, is de accommodatie zelf. Na 20 jaar begint de achtermuur te verzakken en de vloer moet nodig opgeknapt worden. Doordat alle cursisten uitgerust worden met hun eigen gereedschapskist, blijft er geen geld over voor deze renovaties.
Dus verzocht de sympathieke missionaris ons, om eens na te gaan of er in Nederland misschien mensen zijn die nog een verzameling overtollige ring- of steeksleutels hebben. Hij en zijn cursisten zouden daar erg mee geholpen zijn. Buiten deze huiselijke problemen zegt Jos Trimbach, dat na 26 jaar Kameroen, elke dag voor hem nog altijd een feest is en dat hij zich er nog steeds uitstekend vermaakt. Dat gold die dag ook voor ons, want het was ‘slechts’ 30 graden en dat vonden wij heerlijk koel.
Toen wij de volgende dag vanaf ons overnachtingsadres wilden vertrekken, ontdekten wij een grote plas koelwater onder de auto. Het bleek een kapotte koelslang te zijn. Om voor de reparatie het kleine stukje naar de missiegarage te rijden, startten wij dan ook de auto. Grote rookwolken kwamen daarop onder de motorkap vandaan. Wat bleek ?, de pakking tussen motor en spruitstuk was lek. Na ruim drie maanden zonder echte technische problemen, nu zomaar opeens twee tegelijk. Gelukkig maakte Trimbach voor ons een uitzondering op de regel van externe reparaties, zodat we dezelfde dag nog met een gerepareerde auto verder konden.
4WD, september/oktober 1990, eigen tekst