Typhoon, 31 maart 1990, eigen tekst.
Met een druppel aan de neus in de Sahara
Het enige dat ons tot nog toe zwaar tegenvalt in Marokko en Algerije is het weer. Onze hele uitrusting is gebaseerd op warmte en dit terwijl de temperatuur overdag slechts 12 tot 15 en ‘s-nachts niet hoger dan 3 tot 5 graden is. In Marokko hebben we vastgezeten in de sneeuw en midden in de Sahara heeft het zelfs een hele dag geregend. Door deze niet verwachte ontberingen liepen we dan ook constant met een druppel aan onze neus.
Wij schrijven dit eind januari, nadat we vanaf het Spaanse Algeciras de overtocht naar het Afrikaanse continent hadden gemaakt en via de Marokkaanse kust in Agadir waren beland. Vandaar ging het door de bergen naar de Marokkaans/Algerijnse grens. Toen stonden we, na 7000 kilometer, in El Golea. Een oase midden in de woestijn.
Er zat toen tweeënhalve week van onze een jaar durende reis op. Opvallend in deze nog zo korte periode, waren de verschillende manieren waarop we door diverse type mensen benaderd werden. De één wil je beslist oplichten, de ander is gewoon vriendelijk en behulpzaam, terwijl weer anderen je zeer gastvrij onthalen. Bij de overtocht naar Afrika in het Spaanse Algeciras bijvoorbeeld, wees een man bij een hokje ons naar een plaats om een stempel te halen. Die zouden we beslist nodig hebben. We volgden gehoorzaam zijn aanwijzingen op, maar toen bleek opeens dat we voor die stempel 2000 peseta’s moesten betalen. We waren echter voor dit soort praktijken gewaarschuwd. Wat bleek bij nader onderzoek ? Het bewuste stempel kon je enkele meters verderop gewoon gratis krijgen als zogenaamd incheck-stempel. Nadat we een slagboom waren gepasseerd volgden we vervolgens de aanwijzingen van een man achter die slagboom op. Het leek er op dat hij een “official” was. Volgens die man zouden de banken in Marokko de volgende dag gesloten zijn en konden we bij hem volgens de officiële koers geld wisselen. Bijna hapten we toe. Gelukkig voor ons kwam de man die even te voren de slagboom bediend had tussenbeide. Hij deelde mee dat de veerboot op het punt van vertrekken stond, terwijl de wisselaar ons wijs had gemaakt dat het nog wel drie kwartier zou duren. Sindsdien stoppen we alleen nog maar voor petten en uniformen.
In Marokko proberen veel mensen geld of spullen van je los te krijgen. Gidsen willen je rondleiden, bedelaars verlangen geld en kinderen klitten zich aan je vast om een pen te kunnen bemachtigen. Zich gastvrij voordoende Marokkanen nodigen je uit op de thee, waarna ze opeens een verkooppraatje beginnen om je één of meer tapijten aan te smeren. Brood en groenten zijn voor toeristen veel duurder dan voor de gewone bevolking en zelfs als je afdingt weet je dat ze je nog te veel hebben laten betalen. Gelukkig hadden we van een Marokkaanse kennis uit Zaandam het adres van een neef in Agadir gekregen. Deze heeft ons zeer gastvrij ontvangen waarbij niets hem te veel was om het ons zo comfortabel mogelijk te maken. Dankzij hem en zijn huisgenoten is ons beeld van de Marokkanen behoorlijk positief bijgesteld.
Voor het passeren van de grens naar Algerije hadden we, gewaarschuwd door anderen, zes uur uitgetrokken. Het werden er echter maar twee, waarschijnlijk omdat we per ongeluk een zak kleding aan de douane-beambten hadden gegeven. We dachten dat ze de zak met kleding wilden onderzoeken, maar ze bedoelden dat ze de handel zelf wilden hebben. En weg was de zak met kleding. Bij alles vroegen ze of het voor hen was. Zelfs bij onze scheerapparaten en fototoestellen klonk het “pour moi ?”. Ze begonnen zelfs te dreigen met problemen als we hen niets gaven. Maar inmiddels was het ons al wel duidelijk dat ze gewoon door bleven vragen als je hen wat gaf. Ons antwoord was dus vanaf dat moment steevast, nee! Gelukkig voor ons was de verdwenen kleding niet voor eigen gebruik. We hadden het meegenomen als ruil- of geschenkobject, maar evengoed was het jammer.
Op onze tweede dag in Algerije werden we in Beni Abbes (7000 inwoners) door een man uitgenodigd op de thee. We gingen argwanend op zijn verzoek in. Wat zou hij ons willen verkopen of misschien wil hij wel iets van ons kopen? Zeker dat laatste gebeurt hier in Algerije veelvuldig. Maar het bleek oprechte gastvrijheid. Samen met hem en zijn familie hebben we thee gedronken en couscous gegeten. We mochten er zelfs blijven slapen en van een tegenprestatie wilde hij niets weten. Ongelofelijk, daar kunnen wij nog veel van leren.
Een dag later echter werden we weer bijna beroofd. We stonden namelijk te wachten bij een benzinepomp en het krioelde daar, zoals gewoonlijk, van de bedelende kinderen. Even later merkten we dat ze de sjorbanden van onze op het imperiaal bevestigde vouwfietsje hadden doorgesneden. Helaas voor de daders zat er ook nog een staalkabel aan vast.
Typhoon, 31 maart 1990, eigen tekst.